Amper regen sinds half maart, maar de keiharde grond in het noorden en westen heeft andere oorzaken
opgesteld: 21 april 2020
Sinds medio maart is er in een groot deel van Nederland vrijwel geen neerslag gevallen. Zo staat de teller in mijn geboorteplaats Marken vanaf 14 maart op slechts iets meer dan 1 mm. In combinatie met de bijna dagelijks onafgebroken schijnende zon (het is zonniger dan aan de Spaanse costas!) heeft dat proces geleid tot een sterke uitdroging van de bovenlaag van het aardoppervlak. Foto’s van landbouwmachines die de kale akkers bewerken leveren tot de verbeelding sprekende stofwolken op. Deze situatie is zorgelijk (denk in dat verband ook aan jonge weidevogels en natuurbranden zoals in de Peel), maar er is naar mijn mening geen reden om het probleem (klimatologisch) uit z’n verband te trekken.
Dat de bovenlaag erg droog is, gebeurt de laatste jaren wel vaker in het voorjaar. Echter: nu is vooral de structuur van de grond erg slecht. Akkerbouwer Ernst Meinsma uit Nes in Noordoost-Friesland meldde onlangs: “Een natte herfst, een extreem natte winter (vooral vanwege een ‘verzopen’ sprokkelmaand, jv) zonder vorst en nu sterk drogend weer veroorzaakt een slechte structuur en daardoor is het heel moeilijk, zo niet ondoenlijk om een goed zaaibed te maken. Veel zaden liggen droog. Oorzaak is dus nu niet de droogte”. Ad Vermaas uit Siegerswoude bericht: “op kaal land merk je dat de ondergrond op 10-15 centimeter diepte gewoon vochtig is”.
Veel regen in het najaar en de winter: verzopen februari
Wat mij opvalt in de hele discussie over de actuele droogte, is het ‘collectief geheugenverlies’. Om die reden eerst enkele ‘opfriscijfers’.
De meteorologische herfst, 1 september t/m 30 november, was landelijk natter dan normaal: gemiddeld viel er 314 tegen normaal 243 mm. Zoals te doen gebruikelijk in het najaar, wanneer de Noordzee hofleverancier is van gietbuien, viel er in Noord-Holland veel meer regen (gemiddeld 408 tegen normaal 278 mm) dan onder meer in de Achterhoek, Oost-Brabant en het lage deel van Limburg. In Oost-Brabant (de Peel eo) was het ‘neerslagoverschot’ (tov normaal) slechts 26 mm ofwel 237 tegen normaal 211 mm.
Na de natte herfst volgde, vooral dankzij februari, een natte winter. Twee natte seizoenen op rij dus. Tussen 1 december en 1 maart viel er gemiddeld in den lande 271 tegen normaal 208 mm. De uitersten waren; Heiloo in Noord-Holland met 344 mm en Elspeet in Gelderland met 237 mm. Vooral de sprokkelregens (‘Kortmaandeke, stortmaandeke’) maakten indruk: gemiddeld 147 tegen normaal 57 mm. Niet eerder was februari zo nat: het record stond op 139 mm in 1946. Destijds viel er in Gelderland en Overijssel plaatselijk meer dan 200 mm. Uitbijter in februari 2020 was het Noord-Hollandse Hoogwoud met 195 mm. Nagenoeg nergens viel minder dan 100 mm (zie ook het regenkaartje van het KNMI).
De februariregens hebben de grondwaterstanden in een groot deel van het land aanzienlijk verbeterd. Voor het eerst stonden vennetjes in de duinen weer eens ‘ouderwets vol’ met water en ook uit de hogere en drogere delen van het land kwamen gunstige berichten. Ondertussen was het ‘huiliehuilie’ niet van de lucht want een maand regen daar kunnen we niet meer zo goed tegen (bah…alweer die zeikregens!).
Maart regende tot voorbij de 10de van de maand nog even door. In een groot deel van Zeeland, deels ook in Brabant en het zuiden van Limburg viel meer dan 80 mm. In het noorden viel aanmerkelijk minder. De uitersten waren, uitgaande van de neerslagstations van het KNMI, 20 mm in Makkum en 115 mm in Vaals. In het Limburgse heuvelland was het zo nat dat beken het water amper konden verwerken. Ook de waterstanden in de Maas waren hoog. In Vaals viel tussen 1 februari en 15 maart 279 mm en het complete duo (sprokkel- en lentemaand samen) was goed voor 284 tegen normaal 162 mm.
Het is nog nooit zo droog geweest is pertinente onzin!
Kortom om nu te gaan roeptoeteren “het is nog nooit zo droog geweest” is, zoals Klaas Ybema (auteur van ‘Wat een Weer’: kroniek van het weer in Friesland 1901-2006) het stelde, ‘pertinente onzin’. Op grond van alleen het ‘Doorlopend potentieel neerslagoverschot’ concluderen dat het ‘historisch droog’ is, is veel te kort door de bocht. Het ‘Doorlopend potentieel neerslagoverschot’ is namelijk gebaseerd op de neerslaghoeveelheden en de gewasverdamping en behelst de periode 1 april t/m 30 september.
Oorzaken slechte omstandigheden van de bodem zijn divers
De neerslagtekorten lopen uiteraard nu sterk op en dat is met name een verontrustend gegeven op onder meer de zandgronden van Brabant. Daar zijn de grote achterstanden met betrekking tot de lage grondwaterstanden, mede veroorzaakt door de grote voorjaars- en zomerdroogte van 2018, nog niet ingelopen. Andere oorzaken spelen overigens (met nadruk) ook een rol.
De Brabantse boswachter Frans Kapteijns schreef mij het volgende: “Er moet iets veranderen aan de omstandigheden in de bodem. Het weer is niet de negatieve invloed, maar de mens. We onttrekken nog steeds veel te veel water en er wordt ook nog veel teveel water verspilt. De grote hoeveelheid water die onttrokken wordt, daar moet wat tegen gedaan worden. A) de landbouw moet anders. Niet meer zo grootschalig en wel natuurinclusief. B) we moeten niet meer het tweede landbouwexport land van de wereld willen zijn C) er moet meer water in het achterland blijven D) industrieën en fabrieken moeten nog meer met eigen water gaan werken in plaats van onttrekken uit de bodem, en E) de burgers moeten hun tuinen ontstenen of er voor zorgen dat kostbaar regenwater niet in de riolering komt. En wie weet zijn er nog meer oplossingen mogelijk om de droogte tegen te gaan en de boeren niet al nu moeten sproeien met kostbaar water.”
Dit verslag is opgesteld en gepubliceerd op dinsdag 21 april 2020.